Psychologie.
HC 5: Psychologie en Diversiteit 2
HC 5: Psychologie en Diversiteit 2
Als je eens goed
naar jezelf kijkt, welke beelden heb je dan zelf over de aan jouw tutorgroep
toebedeelde “groepering”?
1. Factoren bij de
doelgroep;
Als we zelf kijken naar onze waarnemingen van de tutorgroep
bekijken wij eerst de demografische eigenschappen. Wij zitten allemaal in bijna
dezelfde ontwikkelingsfase, adolescentie en jonge volwassenheid, iedereen heeft
ongeveer dezelfde klasse, middenklasse en de groep is een mix tussen man en
vrouw. Het zijn allemaal westerse studenten die katholiek zijn opgegroeid. En
een aantal doet niets met het geloof.
De eigenschappen van de sociale rollen die wij innemen zijn dat we
allemaal studenten zijn. Een aantal woontop zichzelf dus neemt ook een rol in
van huishoudelijke taken. Het merendeel van de tutorgroep heeft een bijbaan dus
daar vervullen wij ook een sociale rol in zoals; verkoper, serveerster,
verzorgende etc.
De uiterlijke eigenschappen van de groep zijn erg verschillend.
Iedereen is netjes verzorgd en heeft leuke en trandy kleding. In de groep zijn
er geen extreme kapsels of kledij die uitspringen van de rest van de groep.
De karaktereigenschappen van de groep zijn ook erg verschillend sommige
zijn wat terughoudender en andere zijn veel vrijer en springen een beetje uit
de groep door opmerkingen of hun mening te vertellen. Verder heeft elk individu
een zachtaardig karakter en erg sociaal.
De emoties van de groep zijn ook erg verschillend omdat iedereen
een ander levensverhaal heeft en iedereen situaties op een andere manier
oppakt. Als groep zijn wij een heel vrolijke groep maar kunnen ook serieus zijn
als er gewerkt moet worden.
De motieven die elk individu heeft om te zijn wie zij zijn, zijn
de levensgebeurtenissen en de ervaringen die zijn hebben opgedaan tijdens de
jaren heen. De opvoeding en voorbeeldfuncties die wij gehad hebben in ons leven
hebben ons gemaakt hoe wij nu zijn.
2. Gestaltbenadering
van sociale waarneming;
Als we als groep kijken naar de gestaltbenadering is hier
eigenlijk geen sprake van binnen onze groep. Het principe van
figuur-achtergrond, iets dat uit springt van de achtergrond, is hier geen
sprake omdat wij allemaal anders gekleed zijn en niet een iemand zich anders
kleed dan de rest. Het principe van nabijheid, mensen die bij elkaar zitten
worden als bij elkaar horend gezien, is ook geen sprake omdat wij geen groepjes
hebben binnen onze groep. We zitten elke les wel bij iemand anders en vinden
dit ook niet erg. Het principe van gelijkheid, mensen die op elkaar lijken
horen bij elkaar, is ook geen sprake van binnen onze groep. Omdat wij allemaal
verschillende individuen zijn en niet op elkaar lijken door een kapsel,
kleding, geloof etc.
3. Factoren in de
sociale context;
Factoren van de sociale context speelt in elke groep dus ook die
van ons. Primary-effect is de eerste indruk die je van iemand hebt. Deze hebben
wij ook in de groep gehad. Het primary-effect blijft meestal hangen, maar is
bij ons wel verandert omdat we veel met elkaar omgaan en een echte
vriendengroep zijn geworden. Het recency-effect is de laatste indruk die je van
iemand hebt, en deze blijft meestal ook hangen. Deze hebben wij in de groep
niet ervaren omdat wij nog steeds veel met elkaar omgaan, binnen en buiten
school. Het halo-effect is het uitstralingseffect dat gecombineerd wordt met
andere eigenschappen van een persoon. Dit heeft zeker wel effect gehad op de
groep. Deze ging gepaard met het primary-effect, omdat je bij de eerste indruk
ook kijkt naar iemand zijn uitstraling. We hebben dit binnen de groep besproken
en sommige hadden een minder goede uitstraling dan andere. Dit kwam door de
manier van spreken en houding. We zijn hier tijdens co-assessments en tijdens
het geven van feedback op teruggekomen en deze is dan zeker ook veranderd
binnen de groep. Door deze opdracht te maken is het ons duidelijk geworden dat
het belangrijk is om na te gaan hoe iemand echt is in plaats van uit te gaan
van je eerste indruk en deze later niet bij te schaven.
4. Factoren bij de
waarnemer;
Als een cognitief schema is gevormd binnen een groep is er sprake
van stereotypering. Als een cognitief schema over een medestudent is gevormd
dan geef je deze persoon:
- Aandacht, hierbij krijgt huidig gedrag van de geobserveerde dat
dit schema bevestigt meer de aandacht.
- Geheugen, herinnert de waarnemer zich vooral gedrag uit het
verleden dat bij dit schema past
- Beoordeling, wordt nieuw gedrag beoordeeld en in dat schema
ingepast.
Binnen onze groep is er geen sprake geweest van het maken van een cognitief schema. Hierdoor
hebben wij een medestudent geen aandacht hoeven geven op zijn gedrag dat past
in de stereotypering. We hebben geen student herinnerd door zijn of haar gedrag
toe te passen uit het verleden dat past bij de stereotypering dat de anderen
hebben ontwikkeld. En hebben geen student beoordeeld op nieuw en anders gedrag
dat paste bij zijn of haar stereotypering.
5. Attributietheorie;
Als we kijken naar de attributietheorie en dit toepassen binnen
onze groep zijn er hier sommige aspecten wel van toepassing geweest en sommige
niet.
Je spreekt van attributietheorie als een waarnemer probeert het
gedrag van de waargenomene te attribueren (toe te schrijven) aan oorzaken.
Deze oorzaken kunnen zijn:
-
Interne attributie
-
Externe attributie
Er zijn tijdens tutorlessen
of hoorcolleges wel interne oorzaken geweest waardoor de les niet zo goed
verliep maar ook externe oorzaken. Interne oorzaken zijn gedragingen die komen
vanuit de persoon zelf en externe oorzaken zijn gedragingen die ontstaan door
omstandigheden en omgeving. Als wij in een erg drukke state of mind zaten,
verliep de les minder goed dit kun je een interne ooraak noemen, als iedereen
erg druk is behalve een iemand, en deze kan zich niet concentreren door de rest
noem je dit een externe oorzaak.
Ook hebben een aantal van ons wel eens self-serving bias. Dit betekend
dat als je succes hebt, dit aan jezelf ligt en als je faalt, dit aan externe
omstandigheden ligt waar je zelf niks aan kunt doen. Een voorbeeld is bij de
BOKtoets. Als je deze hebt gehaald ben je trots op jezelf omdat je zo goed hebt
geleerd en dit cijfer ligt helemaal aan jezelf. Als je de BOK niet hebt
gehaald, zijn er wel eens studenten die zeggen ja dat kwam doordat de
examinators aan het praten waren en aan het rondlopen waren en hierdoor heb ik
het niet gehaald.
Een fundamentele attributiefout is als de waarnemer denkt dat “fout”
gedrag bij een ander komt door interne (dispositionele) factoren; over eigen “fout”
gedrag denkt waarnemer vaker dat dit door externe (situationele) factoren komt.
Blijkt wel gebonden aan westerse ik-cultuur.
Een stereotype lift is als een groep negatieve stereotype
informatie krijgt over de kwaliteiten van een andere groep (intelligentie,
ruimtelijk inzicht etc.), dan verbetert de prestatie van de niet
gestereotypeerde groep (op intelligentie, ruimtelijk inzicht etc.).
Gelukkig heeft onze groep geen stereotype lift meegemaakt en zijn
wij een erg gezellige groep.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten