maandag 12 mei 2014

HR 5 Psychologie en diversiteit 2

Psychologie.
HC 5: Psychologie en Diversiteit 2

Als je eens goed naar jezelf kijkt, welke beelden heb je dan zelf over de aan jouw tutorgroep toebedeelde “groepering”?

1. Factoren bij de doelgroep;
Als we zelf kijken naar onze waarnemingen van de tutorgroep bekijken wij eerst de demografische eigenschappen. Wij zitten allemaal in bijna dezelfde ontwikkelingsfase, adolescentie en jonge volwassenheid, iedereen heeft ongeveer dezelfde klasse, middenklasse en de groep is een mix tussen man en vrouw. Het zijn allemaal westerse studenten die katholiek zijn opgegroeid. En een aantal doet niets met het geloof.
De eigenschappen van de sociale rollen die wij innemen zijn dat we allemaal studenten zijn. Een aantal woontop zichzelf dus neemt ook een rol in van huishoudelijke taken. Het merendeel van de tutorgroep heeft een bijbaan dus daar vervullen wij ook een sociale rol in zoals; verkoper, serveerster, verzorgende etc.
De uiterlijke eigenschappen van de groep zijn erg verschillend. Iedereen is netjes verzorgd en heeft leuke en trandy kleding. In de groep zijn er geen extreme kapsels of kledij die uitspringen van de rest van de groep.
De karaktereigenschappen van de groep zijn ook erg verschillend sommige zijn wat terughoudender en andere zijn veel vrijer en springen een beetje uit de groep door opmerkingen of hun mening te vertellen. Verder heeft elk individu een zachtaardig karakter en erg sociaal.
De emoties van de groep zijn ook erg verschillend omdat iedereen een ander levensverhaal heeft en iedereen situaties op een andere manier oppakt. Als groep zijn wij een heel vrolijke groep maar kunnen ook serieus zijn als er gewerkt moet worden.
De motieven die elk individu heeft om te zijn wie zij zijn, zijn de levensgebeurtenissen en de ervaringen die zijn hebben opgedaan tijdens de jaren heen. De opvoeding en voorbeeldfuncties die wij gehad hebben in ons leven hebben ons gemaakt hoe wij nu zijn.

2. Gestaltbenadering van sociale waarneming;
Als we als groep kijken naar de gestaltbenadering is hier eigenlijk geen sprake van binnen onze groep. Het principe van figuur-achtergrond, iets dat uit springt van de achtergrond, is hier geen sprake omdat wij allemaal anders gekleed zijn en niet een iemand zich anders kleed dan de rest. Het principe van nabijheid, mensen die bij elkaar zitten worden als bij elkaar horend gezien, is ook geen sprake omdat wij geen groepjes hebben binnen onze groep. We zitten elke les wel bij iemand anders en vinden dit ook niet erg. Het principe van gelijkheid, mensen die op elkaar lijken horen bij elkaar, is ook geen sprake van binnen onze groep. Omdat wij allemaal verschillende individuen zijn en niet op elkaar lijken door een kapsel, kleding, geloof etc.

3. Factoren in de sociale context;
Factoren van de sociale context speelt in elke groep dus ook die van ons. Primary-effect is de eerste indruk die je van iemand hebt. Deze hebben wij ook in de groep gehad. Het primary-effect blijft meestal hangen, maar is bij ons wel verandert omdat we veel met elkaar omgaan en een echte vriendengroep zijn geworden. Het recency-effect is de laatste indruk die je van iemand hebt, en deze blijft meestal ook hangen. Deze hebben wij in de groep niet ervaren omdat wij nog steeds veel met elkaar omgaan, binnen en buiten school. Het halo-effect is het uitstralingseffect dat gecombineerd wordt met andere eigenschappen van een persoon. Dit heeft zeker wel effect gehad op de groep. Deze ging gepaard met het primary-effect, omdat je bij de eerste indruk ook kijkt naar iemand zijn uitstraling. We hebben dit binnen de groep besproken en sommige hadden een minder goede uitstraling dan andere. Dit kwam door de manier van spreken en houding. We zijn hier tijdens co-assessments en tijdens het geven van feedback op teruggekomen en deze is dan zeker ook veranderd binnen de groep. Door deze opdracht te maken is het ons duidelijk geworden dat het belangrijk is om na te gaan hoe iemand echt is in plaats van uit te gaan van je eerste indruk en deze later niet bij te schaven.

4. Factoren bij de waarnemer;
Als een cognitief schema is gevormd binnen een groep is er sprake van stereotypering. Als een cognitief schema over een medestudent is gevormd dan geef je deze persoon:
-     Aandacht, hierbij krijgt huidig gedrag van de geobserveerde dat dit schema bevestigt meer de aandacht.
-     Geheugen, herinnert de waarnemer zich vooral gedrag uit het verleden dat bij dit schema past
-     Beoordeling, wordt nieuw gedrag beoordeeld en in dat schema ingepast.
Binnen onze groep is er geen sprake geweest  van het maken van een cognitief schema. Hierdoor hebben wij een medestudent geen aandacht hoeven geven op zijn gedrag dat past in de stereotypering. We hebben geen student herinnerd door zijn of haar gedrag toe te passen uit het verleden dat past bij de stereotypering dat de anderen hebben ontwikkeld. En hebben geen student beoordeeld op nieuw en anders gedrag dat paste bij zijn of haar stereotypering.

5. Attributietheorie;
Als we kijken naar de attributietheorie en dit toepassen binnen onze groep zijn er hier sommige aspecten wel van toepassing geweest en sommige niet.
Je spreekt van attributietheorie als een waarnemer probeert het gedrag van de waargenomene te attribueren (toe te schrijven) aan oorzaken.
Deze oorzaken kunnen zijn:
-          Interne attributie
-          Externe attributie
 Er zijn tijdens tutorlessen of hoorcolleges wel interne oorzaken geweest waardoor de les niet zo goed verliep maar ook externe oorzaken. Interne oorzaken zijn gedragingen die komen vanuit de persoon zelf en externe oorzaken zijn gedragingen die ontstaan door omstandigheden en omgeving. Als wij in een erg drukke state of mind zaten, verliep de les minder goed dit kun je een interne ooraak noemen, als iedereen erg druk is behalve een iemand, en deze kan zich niet concentreren door de rest noem je dit een externe oorzaak.
Ook hebben een aantal van ons wel eens self-serving bias. Dit betekend dat als je succes hebt, dit aan jezelf ligt en als je faalt, dit aan externe omstandigheden ligt waar je zelf niks aan kunt doen. Een voorbeeld is bij de BOKtoets. Als je deze hebt gehaald ben je trots op jezelf omdat je zo goed hebt geleerd en dit cijfer ligt helemaal aan jezelf. Als je de BOK niet hebt gehaald, zijn er wel eens studenten die zeggen ja dat kwam doordat de examinators aan het praten waren en aan het rondlopen waren en hierdoor heb ik het niet gehaald.
Een fundamentele attributiefout is als de waarnemer denkt dat “fout” gedrag bij een ander komt door interne (dispositionele) factoren; over eigen “fout” gedrag denkt waarnemer vaker dat dit door externe (situationele) factoren komt. Blijkt wel gebonden aan westerse ik-cultuur.
Een stereotype lift is als een groep negatieve stereotype informatie krijgt over de kwaliteiten van een andere groep (intelligentie, ruimtelijk inzicht etc.), dan verbetert de prestatie van de niet gestereotypeerde groep (op intelligentie, ruimtelijk inzicht etc.).
Gelukkig heeft onze groep geen stereotype lift meegemaakt en zijn wij een erg gezellige groep.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten